Het huis wuift mij al van ver. Wij
zitten, beiden in de tuin onder een schaduw
van de appelboom. Wij plukken
maar zon bij gebrek aan appels, speels
werp ik een blik naar verstoppertje
zie niemand en niemand ziet mij. Wat rest er nog dan
te zoeken naar een chocolade ei dat nooit werd gevonden
of te blijven verlangen naar
de wei waarin ik mij zo vaak verloren vlinderde
mijn gele pingpongbal weggemaaid raakte
onder druk van al dat paasgeweld
te dwalen, dwalen als duiven hun reis heen
...en terug over een zee van stenen tot bij de deur.
Mogelijke inbrekers bijten knarsetandend hun voeten stuk
op kiezels die scherper worden
met de jaren. In de keuken treft mij
kasten met vrolijke stickers
waarop ik wel een verzameling drie decennia
zou willen handtekenen. Tijdens het eten
door haal ik cijfers van de kalender.
Het is ver zicht, die traditionele zondagen vol onderonsjes.
De flatscreen vormt een vreemd wezen.
Als een ware Madonna
doorloop ik de trap tussen waken en slapen, paradeer
met de veel te grote schoenen van oma naar
de staande spiegel, verdwijn weinig elegant
armen strekkend tot onder de kussens
reikend naar een Mariabeeld in het donker.
Zo fluoresceren wij mee.
In de kamer ernaast puilt een lade uit haar
voegen honderden foto 's, uit hun context gerukt
ze weten zich geen raad en hopen te worden ingelijst
samen met het huis. Twee huizen verder
groeit ook zo 'n appelboom.
Mijn dierbaarste herinnering
blijft de pit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten